‘We hebben de neiging,’ zegt Lena, ‘het soort intelligentie dat de mens bezit als de hoogste vorm van intelligentie te beschouwen.’ Ze kijkt de zaal in. Vijfhonderd paar ogen staren terug. Een uitverkochte zaal voor “Exoflora: intelligentie van flora op de maan Januarius IV”. Vorige week bij de lezing over het op een na laatste hoofdstuk van haar boek, “Exoflora: zesvoudige symmetrie in carnivore soorten”, waren er maar zeven belangstellenden komen opdagen, waarvan een vaker naar zijn telefoon keek dan naar haar. Zouden de mensen zo geïnteresseerd zijn in Januarius IV, omdat de maan al tien jaar in quarantaine zit en nog niet over het leven daar is geschreven? Of willen ze weten wat er tien jaar geleden is gebeurd? Maar het hele verhaal is toch in het nieuws geweest? Wat doen ze dan hier? Lena doet haar ogen even dicht en haalt diep adem. Er klinkt een kuch van achterin de zaal. Ze doet haar ogen snel weer open.
‘Maar wat de hoogste vorm van intelligentie is,’ gaat ze verder, ‘hangt af van je definitie van intelligentie. Denk bijvoorbeeld aan emotionele intelligentie, dat wil zeggen empathisch vermogen en het vermogen te communiceren.’ Ze slaat met moeite de bladzijde om met haar gehandschoende hand. ‘Vanuit dat oogpunt wil ik het vandaag hebben over de Januariaanse waterplant Tachusymbiotis januariensis, beter bekend als de snelsymbioot. Deze plant heeft een emotionele intelligentie die de onze ver overstijgt. Hij heeft namelijk het vermogen door middel van fysiek contact met andere levensvormen te communiceren en hen te verleiden tot symbiose.’
Ze probeert de stengels die haar geheugen in een wurggreep houden te
negeren. Hier heb je toch dit boek voor geschreven, helpt ze zichzelf herinneren, om een positieve uitlaatklep te vinden?
‘En die symbiose gaat zelfs zo ver dat de snelsymbioot de andere soort
volledig in zijn DNA opneemt, waardoor de twee soorten als het ware samensmelten. Een voorbeeld van dit proces dichter bij huis is de evolutie van fotosynthese op aarde. Oorspronkelijk werd fotosynthese geregeld door een aparte soort die een symbiotische relatie aanging met een cyanobacterie-achtige soort.' Een vrouw op de voorste rij gaapt.
'Uiteindelijk werd die relatie zo hecht dat de aparte soorten niet meer los van
elkaar konden overleven en één soort werden. Het bijzondere aan de snelsymbioot ten opzichte van dit aardse voorbeeld is ten eerste dat hij deze symbiose actief opzoekt en ten tweede dat samensmelting binnen enkele minuten plaatsvindt in plaats van na honderden miljoenen jaren. Vooral het razendsnelle tempo van versmelting heeft niet te onderschatte evolutionaire voordelen. Deze soort kan zich sneller aanpassen dan elke andere soort in het ontdekte-’
‘Vertel over je collega,’ roept een man in de zaal.
‘Ja,’ roept iemand anders.
‘Mijn collega?’ Lena’s keel voelt ineens kurkdroog. Ze neemt een slok van het
glas dat voor haar staat. ‘Ik heb in mijn drie decennia in dit vak het genoegen gehad vele experts uit verschillende vakgebieden tot mijn directe collega’s te mogen rekenen.’
‘Van Januarius IV.’ roept een man, aan zijn stem te horen dezelfde die haar
eerst onderbrak. ‘Nadien Volkova.’
Lena voelt dat ze rood wordt. ‘Ik ben hier,’ zegt ze, ‘om het over intelligentie in exoflora te hebben.’ Haar stem klinkt vast, maar de hand naast haar trilt en de hand op het papier is druk bezig deze te verfrommelen. Ze strijkt het papier snel glad en kijkt de zaal in, recht naar de ordeverstoorder. ‘Zoals ik al zei over de snelsymbioot is het opmerkelijke dat-’
De man staat op.
‘Wat houdt de NASA voor ons verborgen? Waar zijn jullie zo bang voor?
Waarom hebben we nooit het hele verhaal gehoord?’ Er klinkt opgewonden gemompel in de zaal.
‘U heeft wel het hele verhaal gehoord,’ zegt Lena met trillende stem.
‘Moeten we echt geloven dat de samensmelting van Volkova met dat
symbiootwezen een ongeluk was?’ De man slaat zijn armen over elkaar. ‘Waarom praat u er dan over in zulke…’ De man hapt naar adem. ‘Zulke walgelijk biologische termen.’
Lena grijpt de lessenaar met twee handen vast en probeert de opkomende duizeligheid de baas te worden.
‘Ga weg,’ brengt ze uit. ‘Jullie snappen er allemaal niets van.’
‘Ze is gebruikt als een menselijk experiment,’ roept de man. De zaal valt
helemaal stil. Geen kuchje. Geen krakende stoel. ‘Dat is het, of niet?' De man priemt met zijn vinger naar Lena. 'Julie proberen een nieuw wapen te creëren. Half mens, half waterplant. Daarom is ze nooit thuisgekomen. Hoe heb je dat aan haar kinderen verteld? Of hoefde je dat niet zelf te doen? Deden je NASA-maatjes dat voor je?’
‘Ga weg. Ga. Allemaal. Weg.’ Lena balt een vuist en stapt naar voren. Ze
stapt naar voren, van de koude, metalen vloer op de warme, rode grasmat die golft in de wind en daarbij zachte pingelgeluidjes maakt, als een harp in de verte. Lena laat zich op haar hurken zakken en strijkt met haar gehandschoende hand verbaasd, verrukt, verlegen over de lange stengels. De harpmuziek is als een verborgen beekje, een windvlaag op een heuveltop, een droom die je alweer dreigt te ontglippen.
‘Mooi hè?’ zegt Nadien. ‘Hoe zullen we het noemen?’
‘Harpgras.’
‘Harpgras? Goede Latijnse naam.’ Nadien laat zich naast Lena op haar
knieën vallen en propt haar handschoenen in de zakken van haar pak.
‘Wat doe je?’ Lena kijkt met grote ogen toe hoe Nadien met haar blote
handen het gras streelt.
‘Kijken of de harp goed gestemd is.’
Lena grijpt Nadien bij haar pols.
‘Nadien, hou daarmee op.’
‘Rustig maar,’ zegt Nadien. Ze schudt Lena’s hand van zich af en gaat staan.
‘Maar het is…’
‘Gevaarlijk? Hoe lang denk je dat ik dit al doe?’ Nadien klopt de aarde van
haar knieën. ‘Er is niks aan. Die voorschriften zijn geschreven door muffe bureaucraten die zelf nog nooit buiten zijn geweest. Flora op plekken zoals deze,’ ze gebaart om zich heen, 'zonder herbivoren, hebben niets aan gif.'
‘Kan wel zijn, maar ik hou mijn handschoenen aan.’ Lena plukt een
harpgrasspriet, een snaar die breekt, en doet hem voorzichtig in een zakje.
‘Ik kan jullie over harpgras vertellen?’ vraagt ze aarzelend aan het gezicht
boven haar. 'Harpgras is ook interessant.' Ze probeert overeind te komen.
‘Rustig, rustig,’ zegt het gezicht. Het is de vrouw van wie ze de zaal heeft
gehuurd voor de lezingenserie. ‘U gaat helemaal niets meer vertellen. De mensen zijn trouwens toch al naar huis.’
‘Hebben ze… ze moeten…’ Lena gaat moeizaam zitten en kreunt. ‘Heeft
iemand het boek gekocht?’
‘Twee exemplaren. Een voor mezelf. Ik dacht…’ De vrouw plukt aan haar
oorlel. ‘Ik heb het geld hier. En de doos kunt u een andere keer ophalen, als u zich beter voelt.’
Lena kreunt weer.
‘Bedankt, het gaat wel. Geef die doos maar. Ik ga naar huis.’
In de metro komt pas na drie haltes een zitplaats vrij. Lena moet zich met de zware doos op schoot tussen een dikke man en een snikkende jongen van een jaar of zestien in persen.
‘Sst, sst,’ sust het meisje naast hem. ‘Ik hou van je. Dat is het probleem niet.’
Lena legt haar kin op de doos en staart uit het raam. De metro gaat in een schuine bocht en even ziet ze de straat die tientallen meters beneden haar ligt.
‘Ik hou van je,’ roept Nadien, halverwege een sprong. Ze knijpt in Lena’s
handen. De lichten zijn gedoofd en ze dansen op Monopoly on love, met de sterren als hun lampen en de steeds groter wordende maan Januarius IV als hun discobal. Bijna gewichtloos. Bijna magisch.
‘Welnee,’ zegt Lena en knijpt terug. ‘Je houdt gewoon van dit moment. Straks
moet je weer werken.’
‘Hè bah.’ Nadien stopt middenin een draai en Lena struikelt bijna over haar
voeten. ‘Moet je het nou weer over werk hebben?’
‘Sorry,’ zegt Lena. ‘Maar waarom heb je er zo’n hekel aan?’
Nadien schudt haar hoofd.
‘Hekel? Nee, maar,’ ze kijkt naar buiten, ‘dit is het zesenvijftigste bewoonde
hemellichaam dat ik ga bezoeken. Over een maand wordt ik veertig.' Ze zucht. 'Hoe ouder je wordt, hoe minder spannend het is.’
‘Nou sorry hoor, mevrouw,’ zegt Lena sarcastisch.
‘Mevrouw?’ Nadien wurmt haar linkerhand los en doet net alsof ze Lena een
klap probeert te verkopen. Lena duikt lachend weg. ‘Je bent zelf de mevrouw hier. Ik voel me net een puppy naast jou. Ik zweer dat dit de eerste keer is deze hele reis dat ik je heb zien lachen.’
Lena lacht weer en grijpt Nadiens hand opnieuw vast.
‘Niet waar.’ Ze trekt Nadien mee in een draai. Nadien legt haar hoofd in haar
nek en schreeuwt tegen het plafond: ‘Welles.’
‘Nietes.’
‘Welles.’ Nadien steekt een vinger op. ‘En waag het niet me weer tegen te
spreken of ik ga je kietelen.’
Lena springt opzij.
‘Dat durf je toch niet.’
‘En of ik dat durf.’ Nadien rolt haar mouwen op en doet alsof ze in haar
handen spuugt. Ze zet een stap richting Lena en maakt dan een snoekduik, bovenop haar. Als er niet zo weinig zwaartekracht was geweest, had het vast pijn gedaan. ‘Wanneer is de laatste keer dat je bent gestorven aan de kieteldood?’ vraagt Nadien hijgend.
‘Nee, nee, genade,’ lacht Lena.
Nadien grijnst en kriebelt Lena in haar zij. Lena slaat gierend van het lachen om zich heen. Terwijl Monopoly on love begint aan de tweede gitaarsolo, rollen de twee vrouwen over elkaar heen als een stel hyperactieve kleuters.
‘Ik hield ook van jou,’ zegt Lena tegen Nadien die wezenloos naar het plafond
staart. ‘Toen we dansten. Toen hield ik ook van jou.’ Ze streelt Nadiens bleke wangen. Nadien zegt niets meer. Halverwege de tocht terug van het meer, waar ze de vreemde waterplant vonden, naar de spaceshuttle is ze helemaal slap geworden. Ze reageerde niet eens toen Lena uitgleed en haar liet vallen. Ze ligt erbij als een geknakte bloem.
‘Je hebt me geplukt,’ gilt Nadien en ze zet haar hielen in de modder. Wortels
wurmen zich door haar schoenen naar buiten en graven in de grond. ‘Je hebt me geplukt. Waarom heb je me geplukt?’ Ze snikt. ‘Hij praatte tegen me. Die plant praatte tegen me zoals nog nooit iemand tegen me had gepraat.’ Ze kijkt achterom naar het meer dat nu alleen nog maar een glinstering is tussen de bomen.
‘Sst sst,’ zegt het meisje tegen de snikkende jongen.
‘Sst sst,’ zegt Lena tegen de snikkende Nadien. Ze trekt Nadiens wortels los en
sleurt met veel moeite haar tegenspartelende vriendin terug door het bos. De lange, groene stengels die eens Nadiens armen waren, kronkelen zich om Lena’s armen heen en de klauwachtige vingers aan het einde graven diep in haar vlees. Ze zet haar tanden stijf op elkaar en trekt Nadien stap voor stap verder. Ze doet haar rechterhandschoen uit en voelt onder haar jas aan haar arm. De littekens zijn vervaagd, maar ze kan de striemen nog steeds voelen. Waarom moest je die stomme snelsymbioot zonodig aanraken, denkt ze voor de zoveelste keer. Ze legt haar ontblootte wijsvinger onder Nadiens neus. Haar ademhaling is nauwelijks meer voelbaar.
‘Nadien? In godsnaam, zeg iets.’ Ze spettert water in het stille gezicht.
‘Nadien!’ Maar de verwelkte vrouw blijft roerloos liggen. Lena streelt over de rug van Nadiens rechterhand, streelt de bloedvaten die als nerven uitwaaieren. De toppen van Nadiens vingers zijn oranje verkleurd. Lena haalt diep adem en staat op. De deuren van de metro glijden open en ze stapt naar buiten, licht hijgend onder het gewicht van de doos. Ze schuift de shuttledeur open en kijkt naar buiten, naar het harpgras dat in de avondschemering bloedrood oplicht, en neemt een besluit. Ze gaat achter Nadien staan en steekt haar armen onder haar oksels. Voorzichtig, Nadiens hoofd zo goed mogelijk ondersteunend met haar borst, tilt ze haar van het bed en begint haar terug te slepen naar het meer. In de schemering in haar voortuin denkt ze even dat ze haar daar in de vijver ziet liggen, glimlachend te midden van de waterplanten.
EINDE
Dit verhaal van Dore van Montfoort is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GelijkDelen 4.0 Internationaal-licentie.
Comments